Een waar gebeurd verhaal...

BIER IN WIJK BIJ DUURSTEDE
Brouwen en de handel in bier waren belangrijk voor de plaatselijke economie. De schattingen over de bierconsumptie per hoofd van de bevolking in de 16e eeuw lopen uiteen van één tot drie liter per persoon. In een stadje als Wijk bij Duurstede betekende dit dat er vele honderden liters bier per dag werden geproduceerd, verhandeld en gedronken.

Hieronder vindt u een aantal fragmenten uit het historisch onderzoek dat Raymond Uppelschoten in oktober 2013 in opdracht van Ruud Muis heeft uitgevoerd.

Het gehele document is hier te downloaden

 


DE GASTHUISBROUWERIJ
De brouwerij van het Ewoud en Elisabeth gasthuis heeft sinds mensenheugenis bestaan. De oudste vermelding van een brouwactiviteit dateert uit 1502, toen Peter Ketelbruet de brouwketel repareerde.
In 1507 werd een geheel nieuwe kuip gekocht. De ontwikkeling van de brouwerij als gebouw en het gebruik ervan valt af te lezen uit de notulen en rekeningen van de regeerders van het gasthuis. In de notulen werden de lopende zaken (onderhoud, uitbreiding, gebruik) vastgelegd.

In de rekeningen zien we de weerslag van het onderhoud (betalingen) en de verpachting (inkomsten).
Daarmee is de gasthuisbrouwerij de enige brouwerij in Wijk bij Duurstede die voor deze periode en eigenlijk de gehele stadsgeschiedenis goed en vrij volledig onderzocht kan worden.

 


BIER ALS BETAALMIDDEL
Behalve als drank waarvoor betaald moest worden, fungeerde bier ook als legale of illegale vergoeding in de stadseconomie van Wijk bij Duurstede.
In 1698 wordt bijvoorbeeld aan Klaas van der Goot de reparatie van het leien dak van de kerk vergund, met als inhoud van artikel 6 van het contract, dat zijn mannen de hele zomer vrij verblijf (‘slapen’) en bier zullen hebben. In de periode van onderhoud daarna komt het bier voor rekening van Van der Goot zelf.
Als een sloot bij het bosje van Teunis van Ommeren in 1704 onderhouden moet worden, bedragen de kosten vijftien gulden (ruim zeven euro) en twee “vanen” bier (ongeveer 7 liter).


BROUWERS VAN DE STAD
Brouwers vormden een belangrijke beroepsgroep in de stad. Niet alleen waren zij verantwoordelijk voor de volksdrank nummer 1. Vanwege de status van gegoed burger, vinden we vele brouwers en brouwersfamilies gedurende tientallen jaren terug als schepen van het stadsgerecht, als pachter van de impost (belasting), gasthuismeester of burgemeester.
Dankzij de rekeningen van het Gasthuis en de notulen van de stad kennen we hun familienamen: Van Ommeren, De Kemp, Vosch, Wijbosch, Pronk, Vernoij.

De stand van brouwers en tappers hield zichzelf ook lang in stand: er werd onderling getrouwd en als één lid van de familie brouwde, was er tenminste een ander dat tapte. Beide beroepen mochten niet gecombineerd worden, maar ook hier gold waarschijnlijk dat de broek nader is dan de rok: als het geld in de familie kon blijven had dat de voorkeur.


DE WIJKSE BIERMARKT
De afzetmarkt van Wijkse bier bestond allereerst uit de stadsbevolking. Maar niet al het bier was Wijks. Er waren ook ‘ingevoerde’ bieren, uit Utrecht of andere steden uit de republiek, of uit Duitsland, bijvoorbeeld uit Hamburg.
Maar de Wijkse magistraat en het gildesysteem zorgde goed voor de plaatselijke brouwers en elk deel van de economie dat met hun nering was verbonden. Van ieder ingevoerd bier dat in de haven werd gelost door de schippers, ontving het gilde bijvoorbeeld twee “blanken” (een eurocent) voor de armen.

Eigen bier werd minder aangeslagen dan bier dat van andere steden werd aangevoerd. Voor eigen bier hoefde men de bierdragers ook minder te betalen dan voor vreemd bier (2 stuivers tegen 3 stuivers). Maar dat betekende niet dat de Wijkse brouwers het makkelijk had qua inkomsten. In de rekeningen van het gasthuis en de brouwsels van pachtende brouwers is de op- en neergang in de biereconomie enigszins te zien.
En om hun variabele inkomsten te dekken maakten de brouwers zich nogal eens schuldig aan het ontduiken van de eigen fiscale en kwaliteitsregels.